Veenontginningsdorp

Inleiding

Veenontginningsdorpen zijn in de middeleeuwen ontstaan. Ze kwamen tot ontwikkeling in het kielzog van de grootschalige ontginningen van het natuurlijke hoogveen. Grote delen van Fryslân waren lange tijd bedekt met een dikke laag veen. In het Lege Midden en Zuidoost-Friesland kwamen veenpakketten voor met een dikte van méér dan 6 meter.

De randen van deze immense venen werden in de Romeinse tijd en vroege middeleeuwen al tijdelijk bewoond. Deze bewoning was echter kleinschalig van omvang en had uiteindelijk geen blijvend karakter. Zo ergens rond het jaar 1000 veranderde dit. Door een mengeling van factoren begon men toen met het ontginnen van grote delen van het natuurlijke veen. Vele Friese dorpen hebben hun ontstaan te danken aan deze ontginningen.

Ontginningen

In de middeleeuwen werd vanuit toenmalige veenrivieren als de Tsjonger en de Boarn het veen eerst ontwaterd. Die ontwatering kwam tot stand door loodrecht op de veenrivier sloten en greppels het veen in te graven. Ook vanaf de Friese kweldergronden werden ontginningsacties op touw gezet. Niet ver van de ontginningsbasis (bijvoorbeeld een veenrivier) kwamen al vrij gauw de eerste nederzettingslinten te liggen. Dit zijn linten van op een rij gelegen boerderijen.

De veenboeren van toen verbouwden aanvankelijk vaak ook rogge op de ontgonnen veengronden. Dit was slechts tijdelijk mogelijk, want door de grootschalige ontwatering zakte het veen in. De leefomgeving vernatte en de veenboeren trokken steeds verder het hoge en nog ongeschonden hoogveen in.

Dit proces van ontwatering, verzakking en opschuiving van het bewoningslint kon zich een aantal keren herhalen. Die verlaten bewoningslinten vormen de sporen van de vroegste veenontginningsdorpen. Deze hadden vaak ook al een dorpskerk. De locatie van zo’n verlaten dorpskerk of kerkhof is soms nog op oude kaarten aangegeven. De meeste veenontginningsdorpen kwamen uiteindelijk nog in de middeleeuwen vast te liggen op de huidige dorpslocatie.

De agrarische veenontginningen lieten uiteindelijk een landschap achter dat in vele stroken was opgedeeld. Iedere veenboer had zijn eigen opstrekkende percelen (plus boerderij). Die opstrek was meestal van de ontginningsbasis (vaak een veenrivier) tot aan het latere bewoningslint te volgen. De opstrekkende strokenverkaveling typeert nog altijd een groot deel van de verkaveling in de Fryske Wâlden en het Lege Midden.

Latere ontwikkelingen

In het oosten van de provincie verging het veen vaak volledig en kwam de onderliggende zandbodem aan de oppervlakte te liggen. De veenontginningsdorpen in de Fryske Wâlden zijn bijna allemaal op de flanken van dekzandruggen gelegen. Rond deze dorpen ontwikkelde zich een coulisselandschap dat was aangekleed met houtwallen, elzensingels en kleinschalige bosjes.

In het Lege Midden vernatte het landschap ernstig. De bodem bleef dalen, waardoor stormvloeden en stijgend binnenwater een permanente bedreiging vormden. Soms zijn veenontginnigsdorpen opgegeven of ‘teruggesprongen’ naar een oudere nederzettingsas of een andere ‘hogere’ locatie in het landschap. Door de natte omstandigheden kwamen veel veenontginningsdorpen in het Lege Midden uiteindelijk aan het water te liggen. Evenals in de Fryske Wâlden wordt de verkaveling in het Lege Midden gekarakteriseerd door smalle opstrekkende percelen. Het zijn hier echter (veen)sloten die de dooradering van het landschap bepalen.

Hedendaags beeld

Zoals gezegd vindt een groot deel van de Friese dorpen haar oorsprong in de middeleeuwse veenontginningen. Lange tijd bezaten deze dorpen een aantal gedeelde kenmerken. Zo hadden de nederzettingen bijna standaard een lintvormige structuur. In de afgelopen eeuwen heeft er in de meeste veenontginningsdorpen echter iets van komvorming plaatsgevonden. Dit gaat zeker op voor de veenontginningsdorpen op de zandgronden.

Huidige kenmerken:

• De doorgaande dorpsweg vormt vaak nog steeds de hoofdas van het dorp.
• De verkaveling van het omringende dorpsgebied is meestal strookvormig van karakter.
• In sommige streken (m.n. Zuidoost-Friesland) komt de combinatie binnen- en buitenweg (bûtewei) voor.
• Als er nog een middeleeuwse kerk aanwezig is dan ligt deze vaak op een kerkheuvel.
• Een afwisseling van langgerekte dorpsslinten (met gedeeltelijke komvorming) en schaarser bebouwde stukken tussen de dorpen in.

Subtypes

De middeleeuwse veenontginningsdorpen zijn grofweg in drie subtypes op te splitsen: het wegdorp, het vaartdorp en het waterdorp. Deze splitsing is grotendeels ontstaan door de condities van het landschap. Naast deze subtypes met een duidelijke lintvormige structuur, zijn er ook veenontginningsdorpen die een zekere komvorming hebben ondergaan. Dit subtype wordt als wegdorp met komvorming aangemerkt.


Veel veenontginningsdorpen op de Friese zandgronden hebben hun bebouwing van oudsher aan één en dezelfde weg liggen. De dorpen liggen op dekzandruggen die boven 0 NAP uitsteken. Hier volstond een landweg in plaats van een waterweg. In de loop van de eeuwen ontwikkelde zich rond deze dorpen een coulisselandschap met opgaande elementen zoals houtwallen. Dergelijke landschapselementen volgen vaak de opstrekkende lijnen van de oude middeleeuwse verkaveling.

De doorgaande dorpsweg is in deze dorpen altijd een leidend onderdeel van de dorpsstructuur gebleven. Vaak sluiten die dorpswegen aan op die van naburige veenontginningsdorpen. Iets dichter bij de ontginningsbasis is meestal ook nog een zogeheten buitenweg te vinden. Dergelijke buitenwegen vormen oude bewoningsassen. Voorbeelden van typische wegdorpen zijn Steggerda, Terwispel, Fochteloo en Luinjeberd.


In het Lege Midden zijn een aantal veenontginningsdorpen te vinden die zich hebben ontwikkeld langs een vaart. Deze vaarten werden vaak al in de middeleeuwen gegraven ter ontwatering van het gebied. Een aantal van die vaarten representeren oude bewoningsassen.

Bij vaartdorpen is het bewoningslint oorspronkelijk op de vaart gericht. De meeste woningen zijn hier dan ook met de voorzijde richting de vaart gekeerd. Vaartdorpen hebben vaak amper kernvorming ondergaan en daarmee hun lintvormige uitleg behouden. Het vervoer was hier lange tijd primair op het water gericht. De meeste woningen hebben ook een eigen insteekhaven. Broek is een mooi voorbeeld van een veenontginningsdorp dat uitgroeide tot een vaartdorp. Veel andere vaartdorpen zijn tegenwoordig meer op de dorpsweg georiënteerd.


Het waterdorp vertoont enkele gelijkenissen met het vaartdorp. Zo is de bebouwing van oudsher op het water gericht. Waterdorpen liggen meestal aan bredere waterwegen of in de nabijheid van een meer of plas. Veel waterdorpen hebben in hun ontwikkeling ook enige komvorming ondergaan. Een belangrijk deel van waterdorpen bestaat uit havengebieden. Heeg is een goed voorbeeld van een agrarisch veenontginningsdorp dat door de ligging in een waterrijke omgeving uitgroeide tot een waterdorp. Watertoerisme speelt in waterdorpen vaak een belangrijke rol in het hedendaagse dorpswezen.

De meeste veenontginningsdorpen op de zandgronden hadden lange tijd de structuur van een wegdorp. In de afgelopen eeuw zijn veel van deze dorpen echter uitgedijd rond de dorpskern of langs een kruispunt. Puur naar de dorpsplattegrond gekeken is hier soms al echt sprake van een komvormige structuur.

Noordwolde, Wolvega en Buitenpost zijn voorbeelden van dorpen die door uitbreidingen via nieuwbouwwijken een duidelijke dorpskom hebben gekregen. Bij een dorp als Noordwolde is overigens nog wel goed te zien dat langs de zuidwest-noordoost georiënteerde hoofdweg de bebouwing buiten de dorpskern zich al vrij gauw weer beperkt tot deze oude ontginningsas.

Bespiegeling voor de toekomst

Wegdorp

De beekdalen en houtwalstructuren bieden een waardevol casco waarbinnen de oude ontginningsassen met hun lintdorpen inspiratie bieden om nieuwe vormen te verkennen: geen verrommeling van oude structuren, maar nieuwe assen: voor wonen én energie.

Vaartdorp

De vaart als levensader door het lintdorp; waar dit ooit het geval was, liggen er legio kansen om hier ook in de toekomst van te profiteren. Nieuwe woonvormen op het water kunnen dorpsontwikkeling, historie en klimaatadaptatie op flexibele wijze combineren. In combinatie met recreatie kan dit nieuwe input leveren om het voorzieningsniveau en de leefbaarheid te waarborgen.

Komvorming

Mengvorm vanuit bovenstaande met als basis een duidelijke dorpskom

Waterdorp

Het open water als dorpsrand. Dat biedt kansen, zeker met het oog op (een nattere) de toekomst. Drijvende havens, hetzij seizoensgebonden; of (recreatie)woningen die naargelang vraag en inzicht een andere dorpsstructuur kunnen aannemen.

Gerelateerde dorpen en steden:

Akmarijp

Aldtsjerk

Aldwâld

Augustinusga

Beetsterzwaag

Blesdijke

Boijl

Boornbergum

Boornzwaag

Broek